Vol 49 Nr 1 (1972)

Gepubliceerd: 1972-01-01

Artikel

  • Een model voor 'de helpende relatie' in taaksituaties

    H.J.M. Hermans

    Carl Rogers (1961) omschrijft de helpende relatieals volgt: ... a helping relationship might bedefined as one in which one of the participantsintends that there should come about, in one orboth parties, more appreciation of, more expression of, more functional use of the latent innerresources of the individual (p. 40). In dit artikel zal een poging gedaan worden eenmodel te ontwerpen voor een helpende relatie intaaksituaties. Wanneer in dit geval gesprokenwordt over een helpende relatie, dan houdt dit indat er sprake is van iemand die hulp geeft, vaniemand die hulp ontvangt en van een taak. Hetmodel zal nu zodanig geconstrueerd worden datde dynamische relatie tussen deze drie elementenvan het systeem zoveel mogelijk is afgestemd opde optimale motivatie van de ontvanger van dehulp. Onder optimale motivatie wordt verstaande innerlijke tendens om de taak te verrichtenvanuit een positie van persoonlijke verantwoordelijkheid waarbij storende angsten en onzekerden worden vermeden. Tevens houdt een optimale motivatie in dat helper en ontvanger er naarstreven dat de prestaties van de ontvanger zoveelmogelijk in overeenstemming zijn met dienscapaciteiten.

  • Misverstanden rondom de middenschool

    N.L. Dodde

    Het artikel van prof. dr. L. van Gelder endrs. J. F. Vos onder de titel: 'Misverstandenrondom de middenschool'^ geeft blijk van eenintensieve betrokkenheid bij de problematiekvan de middenschool. Het schrijven van eenreactie op dit, hun commentaar op een in hetweekblad Intermediair opgenomen uiteenzettingover 'De middenschool'^ lijkt dan ook gerechtvaardigd, omdat de opmerkingen van VanGelderVos van een bewogenheid getuigen, dieweliswaar bewondering afdwingt, maar die nietsteeds leidt tot een juiste interpretatie vanandersluidende inzichten. Naar de opvattingen van Van Gelde en Vos worden de misverstanden rondom de middenschool veroorzaakt door dissonanties in decommunicatie tussen onderwijskundigen enonderwijspractici. Bovendien schijnen pedagogen de onduidelijkheid rond het begripmiddenschool te bevorderen. In ieder gevalbiedt bovengenoemd in Intermediair gepubliceerd artikel Van GelderVos de gelegenheidde door hen gedachte structuur van de middenschool nog eens te verhelderen en te verdedigen.

  • Ontwikkeling van counseling- en begeleiding op vwo-, havo- en mavo-scholen in Nederland. Enige suggesties.

    N. Abeles

    Dit artikel is het resultaat van een intensieve bestudering van aktiviteiten op het gebied vancounseling en begeleiding in Nederland. Deschrijver heeft hiervoor 6 maanden in Nederlanddoorgebracht, van januari tot juni 1969. Velescholen voor voortgezet onderwijs in Nederlandwerden bezocht, gesprekken werden gevoerd zowel met leraren en schoolleiders als met personen betrokken bij lerarenopleidingen, maar ookmet vertegenwoordigers van het Ministerie vanOnderwijs en het Ministerie van Sociale Zaken.Op die manier heeft de schrijver een eerlijke poging gedaan zich zo goed mogelijk op de hoogtete stellen van het voortgezet onderwijs in Nederland. Sinds in 1968 de Mammoetwet in werking is getreden en het aantal leerlingen sterk is toegenomen wordt er steeds meer aandacht besteed aanzaken als ontwikkeling van de persoonlijkheidvan de leerling en zijn school en beroepskeuze.Daarbij doet zich de vraag voor: hoe kan depersoonlijkheidsontwikkeling van de leerling endiens school en beroepsloopbaan in het voortgezet onderwijs verbeterd worden door counselingen begeleiding. Verder rijst de vraag hèe conseling en begeleiding plaats kan vinden en doorwie. Hiermee zijn de onderwerpen van dit rapport aangegeven.

  • Curriculumontwikkeling en haar organisatie in Nederland

    C.A.J. Aarnoutse

    Het is niet geheel overdreven wanneer men stelt,dat het merendeel van de in ons land bestaandeleerplannen en/of leergangen ernstige tekortenvertoont. In de eerste plaats zijn vele leerplannenen/of leergangen in onvoldoende mate afgestemdop een samenleving, waarin zich grote sociale,culturele en economische veranderingen voltrekken. Een zich snel veranderende samenlevingvereist nieuwe onderwijsdoelstellingen en middelen om deze te bereiken^. Vervolgens biedenvele leerplannen en/of leergangen te weinigmogelijkheden om aan te sluiten bij de interessen,de ervaringen, het ontwikkelingsniveau en dediversiteit van de leerlingen. In de toekomst zalmen nog meer met deze factoren rekening moetenhouden en alle leerlingen de mogelijkheid moetenbieden tot een optimale ontwikkeling^. Een anderernstig tekort betreft het ontbreken van een goede samenhang tussen de leerplannen en/of leergangen van de verschillende schooltypen. Hierdoor ontstaan hiaten en stagnaties in het leerproces van de leerlingen; van een continue voortgang van alle leerlingen is ondanks de mammoetWet nog geen sprake. Daarnaast kan wordengewezen op het feit, dat vele leerplannen en/ofleergangen te weinig aansluiten bij de ontwikkelingen in de verschillende wetenschappen. Desnelle groei en veroudering van de kennis makeneen continue herziening van de leerinhoudennoodzakelijk. Met de uitbreiding en veranderingVan de kennis stijgt de behoefte aan meer rationele selectiekriteria en organisatieprincipen; deVraag naar de juistheid van de traditionele rangeVan vakken moet gesteld en beantwoord worden3. Bij de ontwikkeling van leerplannen en/ofleergangen tenslotte maakt men te weinig gebruikvan de kennis op het gebied van de leerplanontwikkeling, de onderwijskunde, de leer en ontwikkeliiagspsychologie etc. De leerplannen en/ofleergangen zijn te veel het produkt van de ervaring en intuïtie van enkele personen. Een meerverantwoorde bepaling van de doelsteUingen eneen systematische evaluatie ontbreken meestal. De bovengenoemde tekorten zijn even zoveelredenen om ernst te maken met de systematischeleerplanontwikkeling in ons land. Gelukkig valter sedert enkele jaren een groeiende belangstelling en een toenemende activiteit op dit gebied teconstateren. Wetenschappelijke instituten, pedagogische centra, inspecties, groepen van docenten, onderwijsorganisaties, staatscommissies enuitgeverijen houden zich in meerdere of minderemate bezig met wat 'leerplanontwikkeling'wordt genoemd. Deze instituten, instanties, groepen en bedrijven werken wat hun activiteiten opdit gebied betreft voor het merendeel onafhankelijk van elkaar. Een instantie die al dezeactiviteiten coördineert en plant, ontbreekt.

  • Van de pedagogiek naar de wetenschap der opvoeding

    H.W.F. Stellwag

    In mijn artikel over Opvoedkundigwetenschappelijke perspectieven^ stelde ik een bespreking vanBrezinka's nieuwste boek in het uitzicht, ditvooral naar aanleiding van de vraag naar hetwaarheidskarakter of wetenschappelijk karaktervan het pedagogisch normdenken. Deze vraagstaat in de bespreking van Brezinka's boek centraal. En passant komt evenals bij Derbolav bij delectuur de gedachte op: voor wie schrijft Brezinka? Duitse pedagogische wereld^. Na een overigenverdienstelijk jeugdwerk dat traditioneel prakstischpedagogisch gericht is^ en de feestbundelvoor Friedrich Schneider^ heeft Brezinka zichvooral op wetenschapstheoretisch gebied bewogen. Het resultaat van discussies met collegae opdit gebied en de samenvattingen van verschillende artikelen ligt nu voor ons in zijn jongstepublicatie: Von der Pädagogik zur Erziehungswissenschaft^. Zijn schrijf en spreekwijze is ookweer in tegenstelling tot die van Derbolav diezeer abstrakt werkt, concies en helder. Vaak hieren daar een tikkeltje te scherp, als gevolg vanzijn, ook politieke, bewogenheid, die nu juist nietdie is van de nieuwlinkse emancipatorischemodepedagogiek der jongere Duitse pedagogengeneratie. De achtergrond van deze nieuwlinksepedagogiek, zijn kritiek er op en de politiek gevaarlijke konsekwenties er van heeft hij uiteengezet in een lezing voor de studieeenheid opvoedkunde aan de Universiteit van Amsterdam, diet.z.t. door hem gepubliceerd zal worden enwaarvan iedere pedagoog in Nederland kenniszou moeten nemen, al was het alleen al om decomplete recente literatuuropgave®.

  • De invloed van een toetsprogramma

    E. Warries

    Schooltoetsen en studietoetsen hebben als evaluatiemiddel het be2waar dat ze betrekkelijk eenzijdig de effecten van onderwijs meten. Er zijnveel doelen van onderwijs die niet met studietoetsen kunnen worden geëvalueerd. Het gaat in hetonderwijs uiteindelijk om meer dan alleen het bijbrengen van kennis die in de vorm van meerkeuzevragen afvraagbaar is. Dit bezwaar wordtdoor sommigen wel eens wat breder uitgemetendan gerechtvaardigd is; met name wordt welonderschat wat toetskonstrukteurs aan werkelijke inzichten van de leerlingen kunnen toetsen.Toch blijft het risico bestaan dat de toepassingvan studietoetsen om de resultaten van het onderwijs te evalueren wel eens een negatieve invloedop het onderwij sleerproces zou kunnen hebben.Dit vermeende risico vormde de vraagstellingWaarvan wij in dit onderzoek zijn uitgegaan. Wijhebben ons bepaald tot de invloed die de jaarlijkse eindtoetsingen zouden kunnen hebben ophet zesde klas programma in het basisonderwijs.Onze probleemstelling was daarbij: Welke meningen hebben onderwijzers, met betrekking tothet betreffende schooltoetsprogramma, over deinvloed ervan op inhoud en didactiek van het onderwijs in de zesde klas. Sinds 1966 wordt door een groot aantal lagerescholen in ons land deelgenomen aan een centraalgemaakt toetsprogramma bij de overgang naarhet voortgezet onderwijs. Deze jaarlijks vernieuwde reeks van opgaven over taal, rekenen en algemene kennis werd aanvankelijk door het toenmalige Nutsseminarium voor Pedagogiek en hetR.I.T.P. te Amsterdam verzorgd. Sedert 1970gebeurt dit door het Centraal Instituut voorToetsontwikkeling, C.I.T.O., te Arnhem. Overde opzet van dit testprogramma, de uitvoering ende bedoeling ervan is ondermeer geschreven doorDeen (1968), Warries (1969), de SamenwerkendeInstituten (1967) en C.I.T.O. (1971).

  • Het vernieuwd secundair onderwijs in Belgie

    L. Lycke

    Op 3 december 1970 diende de Belgische regering inde Senaat een wetsontwerp in betreffende de nieuwealgemene structuur en organisatie van het secundaironderwijs in België. Na heel wat discussie in Kameren Senaat doorgemaakt te hebben werd op 19 juli1971 de nieuwe wet van kracht. De wet voorziet de mogelijkheid tot progressieveinvoering van de vernieuwing, zonder nochtans reedseen vaststaande streefdatum van verplichte omschakeling te vermelden. Door deze progressieve invoering wordt een experimenteerfase voorzien, waarmeemen dan bedoelt het doorvoeren van een vernieuwingop beperkte schaal met waarborg van een pedagogischdidactische begeleiding van daartoe ter beschikking gestelde leerkrachten.

  • Theorie van het Onderwijsbeleid

    D.B.P. Kallen

    Professor Idenburg heeft een in ons land unieke competentie en autoriteit verworven in een aantal tot hetonderwijs behorende of er aan verwante terreinen.Hij is de erkende voorvechter van een verruiming vanhet blikveld van de onderwijskunde ver buiten degrenzen van de pedagogiek en van haar fundering in deempirie en in georiënteerd wetenschappelijk onderzoek. Het is geen toeval dat twee van de meest belangrijke instrumenten voor het voeren van onderwijsbeleid in ons land, t.w. de S.V.O. en de afdeling onderwijsstatistiek van het CBS, hun ontstaan aan hemte danken hebben. Het is evenmin een toeval ook almoge dit zelfs veel ingewijden minder vanzelfsprekend lijken dat Professor Idenburg de eerste enenige in Nederiand gecreëerde leerstoel in de vergelijkende opvoedkunde bezet, één van de drie in Europa.Vergelijkende studie van andere onderwijssystemenis in de opvatting van de schrijver één van de groepenvariabelen waarmee het onderwijsbeleid rekeningmoet houden. De vraag of het boek voldoet aan de bijna onmogelijke eisen die de schrijver zichzelf heeft gesteldmoet m.i. met een volmondig *ja' worden beantwoord: de student, maar ook de *leek', de beleidsmanen de onderwijskundige vinden hier een 'handleiding'die geen afgesloten geheel is maar tot eigen denkenstimuleert.