Vol 45 Nr 4 (1968)

Gepubliceerd: 1968-01-01

Artikel

  • EDUCATIE EN RECREATIE

    K. RIJSDORP

    Voor wie zich werkelijk recreëert, is recreatie geen probleem. En de recreatieleider recreëert zich niet, ook al heeft hij plezier in zijn werk. Trouwens, „geleide" recreatie lijkt (op het eerste gezicht althans), eencontradictio in terminis. Want geleid worden betekent volgen, en bijde term „recreatie" barst aan alle kanten de vrijheid er uit.Zo gauw men gaat denken over de recreatie, is het probleem geboren.Is het niet beter, er wat minder over te denken?Op dit punt raken opvoeding en recreatie elkaar op treffende wijze.Nooit is het denken over opvoeding, nooit is de pedagogiek zo'n centrale plaats toegekend wellicht als in onze tijd, terwijl opvoeden in diepste wezen toch meer een kwestie van ontmoeting is, dan van het volgenvan een ingenieus bedacht systeem. En toch ligt de betekenis en noodzaak van pedagogiek in onze samenleving, met haar open communicatie en 'haar veelvuldigheid van aangehangen, verworpen, groeiende,nognietdooraiene, vage, vaste en vicieuze waardensystemen, voor dehand. De pedagogiek bloeit bij de gratie van het onvermogen tot ontmoeting.

  • DE VIERVOUDIGE REVOLUTIE Enkele opmerkingen over hedendaagse jeugdcultuur

    G.C. HAAS

    Vanzelfsprekend kunnen wij de bespreking van hedendaagse vormenVan jeugdcultuur niet losmaken van de maatschappelijke en culturelecontext waarbinnen deze haar plaats inneemt. Ditzelfde geldt ook voorde paedagogische betekenis ervan, die evenzeer te maken heeft meteen algemene maatschappelijke en culturele problematiek, die nietspecifiek voor de jeugd, maar voor de gehele samenleving geldt. Dezenoodzakelijk interdisciplinaire benadering doet licht het misverstandpostvatten dat alleen in algemeen sociologische zin over de jeugdcultuur en over de opvoedende en vormende betekenis hiervan gesproken kan worden. We moeten erkennen dat in verreweg de meeste beschrijvingen van hedendaags jeugdgedrag een sociologischbeschrijvende werkwijze overweegt i. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het achterblijven van de paedagogiek bij de sociologische reflectie op de snelde veranderingen die in de tweede helft van de vijftiger jaren in hetjeugdgedrag opgetreden zijn. De paedagogische reflectie op het jeugdgedrag heeft in onze eeuw haar hoogtepunt en voorlopig eindpunt bereikt in de jeugdbewegingssituatie. De bloei van de Duitse ontwikke'ingspsychologie en paedagogiek vóór de oorlog heeft de stoot gegeten tot een al even florissante beoefening der paedagogiek in Neder'^nd, omdat immers het object, de jeugd, zowel in Duitsland als inNederland in eenzelfde situatie verkeerde, namelijk de jeugdbewegingsS'tuatie, zodat paedagogische analyses, ervaringen en opvattingen gemakkelijk uitgewisseld en toegepast konden worden. In mindere mategeldt dit ook voor de Amerikaanse en Engelse paedagogiek van dest'ids. Op het ogenblik verkeert de paedagogische reflectie op het qc^rag van met name de oudere jeugd in haar vrijetijdsmilieu in een latente crisis.

  • SCHOOL EN VRIJE TIJD

    H. CAMMAER, L. BUYCK

    Vrijetijdalsprobleem is een onderwerp dat volop in de mode is Heelwat personen die zich verantwoordelijk voelen voor de mens in dezetijd menen te veel passiviteit te ontdekken of een verbruikershoudingWaardoor de ontwikkeling van de persoonlijkheid wordt geschaad.Meestal gelden deze klachten en bedenkingen de volwassenen in onzemoderne maatschappij, maar het is een algemeen gekend verschijnseldat de oplossing hiervoor niet eerst wordt gezocht in vormen van volwassenenopvoeding maar veeleer in maatregelen waardoor men dejeugd wü beveiligen voor de gevaren die haar blijkbaar bedreigen.Vandaar het voortdurend klagen over de „gebrekkige" opvoeding inverband met de vrije tijd en de vraag om hieraan te verhelpen, gerichtaan het gezin, de school, het jeugdwerk, de maatschappij. Het moetons toch opvallen hoe het altijd gaat over de „vrije tijd" en er blijkbaar veel minder problemen gevonden worden in het leven van de arbeid, de ernst, de samenleving. Beperken wij ons hier tot het middelbaar onderwijs. Wij stellen danVast dat een aantal instellingen actief zijn binnen de vrije tijd of voorde vrije tijd van hun leerlingen terwijl bij andere er minstens het besefaanwezig is dat in dit verband vragen worden gesteld.Is dit alles eigenlijk wel nodig? Behoort de vrije tijd tot de pedagogische taak van de school? Is het zinvol dat de school zich medeverantwoordelijk voelt? Is het vraagstuk zo eenvoudig als het gewoonlijk wordt gesteld? Hoe zien de scholen die actief zijn in dit verbanddeze problematiek? Wat was hun uitgangspunt? In welk perspectiefberken zij? Kunnen algemene lijnen van een pedagogische politiek betreffende de vrije tijd geschetst worden? Kan de verantwoordelijkheid^an de school beter gedifferentieerd worden? Wij willen pogen hiertoebij te dragen.

  • SCHOOLCLUBS IN DE BELGISCHE RIJKSONDERWIJSINRICHTINGEN.

    H. WOUTERS

    Sinds enkele jaren is de belangstelling voor de diverse vormen van bijschoolse activiteiten in België enorm toegenomen. Tijdens twee driedaagse studieweekends, die in de loop van het schooljaar 19661967te Bredene aan Zee ingericht werden voor leerkrachten van het Rijksonderwijs, werd uitvoerig de noodzakelijkheid besproken om allerleibijschoolse activiteiten in de pedagogische opgaven van het onderwijste betrekken. Zulke activiteiten laten immers aan de jongeren toe initiatieven en verantwoordelijkheid op te nemen, en komen bovendientegemoet aan aspiraties, die niet immer bevredigd worden door wat degewone schoolactiviteit biedt. Vorming van de persoonlijkheid, voortdurende aanpassing bij een snel evoluerend maatschappelijk loven, beErip voor het eigentijdse, zijn dan evenveel doelstellingen ter verwezenlijking waarvan de bijschoolse activiteiten een niet te miskennen bijdrage vormen. Zij zijn bijgevolg een onmisbare voorbereiding tot de^rije tijdsbesteding, die steeds meer en meer ons tijdperk gaat kenmerken. Hierbij speelt echter het vrije initiatief en de vrije keuze van de leereen grote rol. Door middel van de zogenaamde aanvullende activiteiten wordt een zekere vrijheid van keuze aan de leeriingen overgelaten. Het gaat hier over een aantal wekelijkse lesuren, die dus in het^hooiprogramma voorzien zijn, en waarbij de keuze tussen een aandoor de schooloverheid voorgestelde activiteiten gelaten wordt, bv.•Muziek, wiskunde, electronica, knutselwerk, natuurkunde, tekenen,•. Men voelt onmiddellijk aan dat deze aanvullende activiteitenWeliswaar het karakter kunnen aannemen van schoolclubs, maar evende neiging kunnen vertonen herhalingsleergangen te worden,fuivcr bijschoolse activiteiten kunnen echter gpnoemd worden dezee de volledige vrije keuze aan de leeriingen laten om er al of niet aante nemen en los staan van de opgelegde lessenroosters, en naar^ndenverp, aard en organisatie beantwoorden aan de verlangens der^^"geren.

  • Pedagogische Kroniek

    J. Tuinman

    Sinds Rudolf Flesch's „Why Johnny Can't Read" (1955) is er eenstortvloed van research m.b.t. het aanvankelijk leesonderwijs losgekomen. Veel ervan is haastwerk, maar zelfs de meer gedegen studieszijn moeilijk te interpreteren, schijnen elkaar tegen te spreken, en laten vergelijkingen moeilijk toe vanwege grote verschillen in terminologie en experimentele opzet.Het U.S. Office of Education heeft een belangrijke stap op de weguit de chaos gedaan door een serie gecoördineerde onderzoekingendoor 27 onafhankelijke instituten, financieel mogelijk te maken.Onder leiding van 27 „project directors", waaronder vooraanstaande geleerden als Edward B. Fry en Jeanne S. Chall, zijn in 1965 en1966 een serie onderzoeken verricht die wat betreft de selectie vantestnormen, leeriingen samples, leerkracht variabelen en proceduresvoor analyse en interpretatie van de data, meer dan gebruikelijk opelkaar waren afgestemd. De resultaten van de afzonderlijke studieswerden tenslotte verwerkt door het „Coordinating Center of the Cooperative Research Program" aan de Universiteit van Minnesota. DrGuy L. Bond en Dr. Robert Dijkstra, belast met de leiding van ditinstituut doen in de Reading Research Quarterly (vol. II, no. 4 1967)uitvoerig verslag van de resultaten van de research in het eerste leerjaar. Samenvattingen van deze studies door de onderzoekers zelf zijnte vinden in The Reading Teacher, Vol. 19, no. 8 (mei 1966). Slechts13 van de oorspronkelijke studies werden voortgezet in de tweede klasSamenvattingen van deze studies werden gepubliceerd in de ReadingTeacher, vol. 20, no. 8 (mei 1967) en vol. 21. no. 1 (october 1967).

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    H. N. GRANDiA, Uitdaging en Antwoord. Een sociaalpedagogisch onderhoek naar milieuomstandigheden en maatschappelijke factoren, die eenoptimale ontwikkeling der talenten hebben verhinderd bij, inmiddels volgassen geworden, jeugdige ongeschoolde arbeidskrachten, N.V. Boekdrukkerij en Binderij W. J. Thieme en Cie, Zutphen 1968, 646 blz.auteur van dit boek behoeft niet te worden voorgesteld. Hij is de^retaris van onze redactie. Maar het curriculum vitae, dat achterinstaat, verdient toch wel even de aandacht. Wij lezen: „Na het verlaten''er lagere school op 13jarige leeftijd zijn maatschappelijk intrede gedaan^s loopjongen. In de praktijk zich geschoold tot vakarbeider. Studie inavonduren: burgeravondschool, kaderschool, avondulo, avondlyceum. Leider van cursussen voor jeugdige werklozen. Diploma Maatschappelijkkerker. Gewerkt onder onmaatschappelijke gezinnen. Sociaalpedagogisphe leergang aan het Nutsseminarium voor Pedagogiek aan de UniverS'teit der Gemeente Amsterdam gevolgd en de middelbare akten PedaSogiekA en B behaald. Parttime leraar bij de opleiding van leerkrachten voor het technisch onderwijs. Toelating tot universitaire studie aan deRijksuniversiteit te Utrecht, waar met goed gevolg het candidaats en hetdoctoraalexamen Pedagogiek werden afgelegd. Sinds 1947 werkzaam bijdf gemeente Rotterdam. Thans adjunctdirecteur van het wetenschappc"ik bureau voor het onderwijs en sociaalpedagogisch adviseur van de^cretarieafdeling onderwijs, jeugdzaken en vormingswerk". Hetgeen er■^og niet bij staat is: op 27 september 1968 gepromoveerd tot doctor insociale wetenschappen!het licht van deze levensgang bestuderen wij zo'n werkstuk met een®xtra graad van begrip en medeleven. Getracht wordt om een weten^happelijk gefundeerd inzicht te verkrijgen in de levenssituatie en moge'Jkheden van jongeren, die in de maatschappelijke achterhoede opgroeien,meer klaarheid te verschaffen over de oorzaken die leiden tot sociaalachterblijven en sociale achterstelling. Dit geschiedt in de hoop, dat hetMaatschappelijk opheffingswerk hierdoor beter zal kunnen worden gefundeerd.

  • TOTALITEITSONDERWIJS OF CONCENTRATIE

    P. POST

    De aanleiding tot het schrijven van dit artikel is Mededeling 75 van Nutsseminarium „Totaliteitsonderwijs" door Drs. N. Deen. Het artikel is echter geen boekbeoordeling: ik zal Deens werk en dat vans Utrechtse leerkrachten bezien tegen de achtergrond van mijn eigenOnderzoeken en schoolse ervaringen op Java, waar i^ dit onderwijsintroduceerde in het Nederlandse taalgebied. In de tweede faze vanwerk publiceerde ik met Math. Grijns een boekje, eveneens Toaliteitsonderwijs genoemd (1934 Noordhoff — Kolff Batavia). DeP^roefscholen werden door mij geleid tot 1938. In de derde fase publi^serde ik met M. C. J. Scheffer een eerste rapport „Schoolprestaties en^erstandelijke aanleg" (Wolters — Gr. Bat. 1938). De tweede wereld° S was oorzaak dat het materiaal voor het tweede en derde rapVerloren ging (milieuonderzoek en verslagen over proefnemingen^ nieuwe onderwijsvormen).

  • DE SCHIEDAMSE REKENTEST

    H. Heesen, D. Strelitski, A. Wissel der van

    Door de auteurs werd een onderzoek verricht op drie Schiedamse scholen naar de mate van beheersing van de rekenstof in het G.L.0. Deaanleiding daartoe vormde het probleem, om bij kinderen met leermoeilijkheden een duidelijke uitspraak te doen over de ernst van de achterstand in een bepaald vak.In een vorig artikeU werd uiteengezet hoe de rekenstof van het G.L.O.werd geïnventariseerd aan de hand van leerplannen en leermethodenen vervolgens werd ingedeeld in leerstofeenheden. Hierbij werd nauweaansluiting gezocht bij de gangbare indeling van de leerstof in hetG.L.O. Vervolgens werd per leerstofeenheid een serie van 10 (soms 5)testopgaven samengesteld.Op deze wijze werden 67 opgavenseries ontworpen, waarvan men eenoverzicht vindt in bovengenoemd artikel. Behalve op de diverse rekenbewerkingen, 'hebben de opgavenseries betrekking op nevenonderwerpen, zoals „het rekenen met geld", „klokkijken" e.d. De SchiedamseRekentest * bestaat derhalve uit 67 van elkaar onafhankelijke opgavenseries, waarvan er 64 werden geijkt.Het is de bedoeling van de auteurs in dit artikel nader in te gaan opde psychometrische aspecten van deze test. Daar de S.R.T. in eersteinstantie is ontstaan als een practisch hulpmiddel voor de werkersin het Schiedamse veld en niet a priori als landelijk instrument dataan alle voorwaarden van testconstructie en testijking zou moeten kunnen voldoen, krijgt dit artikel meer de betekenis van een psychometrischcommentaar achteraf ter adstructie van de practische bruikbaarheid vande test, dan van een volledige methodologische verantwoording vanopzet, uitvoering en resultaten.

  • EUROPEAN SEMINAR ON LEARNING AND THE EDUCATIONAL PROCESS

    E. VELEMA

    Onder auspiciën van het UNESCOinstituut te Hamburg werd in samenwerking met de Zweedse en de Engelse Raad voor SociaalWetenschappelijif Onderzoek èn met de commissie voor „Learning andthe Educational Process" van de Amerikaanse Raad voor SociaalWetenschappelijk Onderzoek (S.S.R.C.) van 29 juli tot en met 23augustus 1968 in het conferentieoord Skepparholmen, gelegen in denabijheid van Stockholm, een internationale studieconferentie van vierweken over leer en onderwijsprocessen gehouden.Deze studieconferentie de eerste S.O.L.E.P. in Europa werdgefinancierd door UNESCO, de Zweedse Raad voor SociaalWetenschappelijk Onderzoek, de Volkswagenstichting (WestDuitsland) ende Ford Foundation (Ver. Staten van Amerika). In sommige gevallennamen ook andere stichtingen of universiteiten een deel van de kostenvoor hun rekening. Zo droeg de Stichting Onderzoek van Onderwijsbij in de reiskosten van de Nederlandse deelnemers.Het initiatief tot de organisatie van deze bijeenkomsten werd indertijd genomen door de S.S.R.C. In 1962 benoemde deze Raad een commissie, die werd opgedragen het fundamenteel onderzoek van leeren onderwijsprocessen te stimuleren. De vraagstukken werden geïnventariseerd, maar Cronbach en Atkinson stelden terecht vast dat hetprobleem van de mankracht en van de communicatie alle aandachtzou moeten krijgen.

  • SNELSCHRIJFDICTÉ'S

    P. POST

    Het artikel van Dr. Altera vond reeds een plaats in „Het Schoolblad"(A.B.O.P.) van 29 febr. dit jaar. Ik antwoordde als voorzitter vande leerplancommissie basisonderwijs nutsseminarium (in '67 ontbonden) met een citaat uit een artikel „Schrijven", dat in 1956 werd opgenomen in „Opvoeding en Onderwijs", VII pag. 271 e.V.):De resultaten van het schrijfonderwijs zijn heden ten dage nog bevredigend als men zijn oordeel baseert op en bepaalt tot het schriftdat de meeste zesde klassen te zien geven in hun schriftelijk werk. Hetblokschrift is meestal duidelijk, hoewel een iets verhoogde snelheidreeds oorzaak kan zijn dat, hoewel de letters duidelijk zijn, het ongebonden blokschrift vrijwel onleesbaar wordt, omdat de kinderen danhet wit tussen de woorden negeren.

  • Boekbeoordelingen

    Ph. Idenburg

    De Franse wijsgeer Victor Cousin (17921867) is een figuur, die in de geschiedenis van de vergelijkende opvoedkunde een plaats verwierf door zijn„pedagogische reizen". In 1836 maakte hij een studie van het Nederlandseonderwijs. Zijn rapport is destijds in het Nederlands vertaald en maakteten onzent een grote indruk. Ook verscheen er een Engelse vertaling van,die mede tot de Verenigde Staten doordrong. Ons land had toen op onderwijsgebied een goede reputatie. Zoiets als Zweden in onze dagen. Dezebiografie is vooral geïnspireerd door het feit dat Cousin de geestelijke betrekkingen tussen Frankrijk en Duitsland bij uitstek heeft gediend. Hij wasdiep onder de indruk van de contemporaine Duitse wijsbegeerte, die hij inFrankrijk introduceerde, en had grote bewondering voor het Pruisischeonderwijs, waaraan hij enkele publicaties wijdde. Dr. Ody heeft in vroegerestudies nagegaan hoe, mede door Cousins invloed, het Duitse voorbeeld inde eerste helft van de 19de eeuw op het Franse lager en middelbaar onderwijs heeft doorgewerkt. Hij toont zich in het hier besproken boek eenexpert, wiens bijdragen tot de geschiedschrijving van de culturele betrekkingen tussen Frankrijk en Duitsland de aandacht verdienen. Uit zulk gedegen detailwerk wordt de grote historie gebouwd. Aangezien Ody's geschriften tot dusver wat in de schaduw bleven, meen ik goed te doen eropte wijzen.