Vol 61 Nr 4 (1984)

Gepubliceerd: 1984-01-01

Artikel

  • Onderwijs voor culturele minderheden

    P.N. Appel

    Het onderwijs voor culturele minderheden isSinds 10 jaar een belangrijk probleem in de Nederlandse scholen. Alhoewel vele betrokkenen erover klagen dat deze problematiek zolaat werd onderkend, zijn er sinds enkele jarenOntegenzeggelijk goede pogingen ondernomentot de ontwikkeling van een doelgerichtere benadering.

  • Beleid ten aanzien van onderwijs aan culturele minderheden

    A. Dekker, H. Schuurman

    Dit artikel geven wij een overzicht van het gevoerde beleid ten aanzien van een viertal be"'^grijke probleemgebieden in het onderwijsculturele minderheden. Het betreft hier devan blijven of terugkeer van etnische^"iderheden, het gebrek aan samenhang tussenonderwijsstimuleringsbeleid en het beleid tenynzien van onderwijs aan culturele minderhe5", het gebrek aan adequate leer en hulpniid'^len en de gebrekkige opleiding van leerkrachDuidelijk wordt dat tussen de problcemge'eden relaties bestaan.

  • Organisatie van het onderwijs met mediterrane kinderen

    H. EVERTS, A. GOLHOF

    Wordt nader geïllustreerd met een beschrijvan de te onderscheiden differentiatievor'^fn en van het functioneren van een differentia''evonn in de praktijk. Vervolgens wordt het^^rband aangegeven tussen de instroomwijze""" mediterrane kinderen en de organisatieTot slot wordt het keuzeproces van een'fkrentiatievorm nader belicht en wordt de re""'e aangegeven tuisen het tot stand komen van"^fferentiatievormen en overlegstructuren van^'i'okkenen op verschillende beleidsniveaus.

  • Onderwijs in het Nederlands-als-tweede-taal; grondslagen en beschrijvingskader

    A. BUSTER, M. MIGCHIELSEN, U. SCHUURS

    In dit artikel worden enkele achtergronden van het tweedetaal onderwijs voor allochtone leerlingen geschetst: opvattingen over tweedetaalverwerving en ontwikkelingen in de praktijk vanhet tweedetaalonderwijs. Vervolgens wordt eenbeschrijvingskader gepresenteerd voor een typering van de door onderwijsgevenden gehanteerde benaderingen in het tweedetaalonderwijs. Tot slot wordt verwezen naar twee in hetkader van de landelijke onderzoeksprogrammering ontwikkelde vraagstellingen voor onderzoek naar de vormgeving van het tweedetaalonderwijs.

  • Curriculumverandering en intercultureel onderwijs

    M. ALKAN, E. BAUD

    Het eerste alternatief heeft de verbetering vancurriculuminhouden voor ogen en wordt momenteel al gedeeltelijk gerealiseerd. Deze benadering heeft betekenis voor het tegengaan vanculturele en racistische vooroordelen, die in deinhoud van een curriculum voorkomen. Eenzwak punt is echter dat alleen de inhoudsdimensie van het curriculum eruit gelicht wordt alsobject van vernieuwingen. Het tweede alternatiefziet intercultureel ondem'ijs als een concept datop het curricidum als geheel betrokken moetzijn. Als zodanig richt het ztch op de veranderingvan de monoculturele vooronderstellingen,normen en waarden, die ten grondslag liggenaan de verschillende dimensies van het curriculum, met inbegrip van de inhoud. Het eindprodukt van deze benadering wordt omschrevenmet de term 'bestaansgericht' ('lifecentered')curriculum, waarbij de ontwikkeling van het individu en de sociaalculturele context wordenweergegeven in een wederzijds aßiankelijke relatie.

  • Etnische herkomst, intelligentie en schoolkeuzeadvies

    M.J. JONG , TH.A. BATENBURG

    Een groep van 1456 leerlingen uit het zesdeleerjaar van 57 Rotterdamse lagere scholen isgetest met de Galo. In deze groep bevinden zichrelatief veel allochtonen. Uit de factor en betrouwbaarheidsanalyse van de test blijkt dat detest niet 'biased' is. De anderstalige leerlingenscoren vooral op de verbale toets lager dan deNederlandse kinderen. Tussen de diverse groepen van anderstaligen bestaan ook duidelijkeverschillen. Zeer laag scoren de Arabische, deSurinaamse en de Indische taalgroepen. DeRomaanse taalgroep neemt een tussenpositie in.De verschillen zijn het grootst bij de verbaleintelligentiefactor. Er blijkt een zwak verband tebestaan tussen verblijfsduur en de verbale intelligentie. Omdat uit vele onderzoeken blijkt datvooral de verbale intelligentie van groot belang isvoor schoolsucces en latere maatschappelijkepositie, menen wij erop te moeten aandringendat aan hel onderwijs in het Nederlands alstweede taal nog veel meer aandacht moet worden besteed dan thans.

  • Het sectoronderzoek: Onderwijsonderzoek in de marge van wetenschap en beleid

    B.P.M. Creemers

    Wat evaluatieonderzoek betreft kan worden geconstateerd dat doelen en criteria hoofdzakelijkvoor de uitvoering van evaluatieonderzoek vaakofwel niet of zeer vaag worden geformuleerd door hetbeleid. Naast evaluatiegegevens zouden andereoverwegingen een rol spelen bij het nemen van beslissingen. Onderzoekers zouden op grond van hunrationaliteitsassumptie te weinig oog hebben voor debelangentegenstellingen tussen onderscheiden groeperingen van betrokkenen, het bedreigende karaktervan het onderzoek zelf en dergelijke. Ook al zijn destudies gericht op de relatie tussen (evaluatie)onderzoek en beleid, ze leggen meestal het accent opéén van beide; in de meeste gevallen op het onderzoek waarbij de benutting van onderzoeksresultatendoor het beleid als gegeven wordt aangenomen.Veelal volgen uit een dergelijke analyse allerlei aanbevelingen voor uitvoering van onderzoek, zoals hetprofessioneel paradigma van stKiaal beleidsonderzoek van Van der Vall.

  • Praktijktheorieën in hypothetisch-deductief en retroductief perspectief

    S. Miedema

    deze bijdrage wordt de relatie tussen theoriey Praktijk in de pedagogiek, met name de on^''^ijskunde op methodologisch niveau aan deorde gesteld. Er wordt geopteerd voor een sym'°tische relatie tussen verklaringsgericht en'"'"kiijkgericht onderzoek. Het ontwikkelen vanoplossingsstrategieën door de wetenschappelijkeonderzoeker en van verklarende theorieën^Ofdt als een retroductief redeneerproces ge^^nschetst. Daarnaast wordt er een duidelijkePj^ois ingeruimd voor de praktijktheorieën van. ® ^professionele) practici. Hel betoog motuU uildrieledig koppelingsmodel tussen de ver."'''ngsgericlue, de theoretischpraktisch ge'''chte en de praktijkcyclus van probleemoplos'«"rf handelen.

  • Praktijktheorieën in het professionele perspectief van Onderzoekers

    TH.J.G. HOEBEN

    zijn artikel stelt Miedema het probleem aan^e orde van de relatie tussen theorie en praktijkde pedagogiek, speciaal in de onderwijskunHij opteert daarbij voor een symbiotischerelatie tussen verklaringsgericht en praktijkgericht onderzoek. Als uitgangspunt neemt hij'^eeèn over de mogelijke integratie van beideformen van onderzoek, die zijn uitgewerkt|loor Creemers en Hoeben (1978) en Hoeben''981). Deze ideeën worden vervolgens verdergenuanceerd en uitgewerkt in een meer inge^kkeld model, omdat zij te weinig aandachthouden hebben voor de theoretische en prak|"sche inboedel van de cliënt. Op deze uitwer^"g wil ik twee soorten commentaar geven,"^et ene commentaar betreft een kennelijk"'•sverstand over de bedoelingen van Cree"^ers en Hoeben. Het tweede commentaar bejreft het nut van deze exercitie. De discussie'jdrage wordt afgesloten met een aantal consequenties voor de professionele verantwoor"^elijkheid van de onderzoeker, die uit het^nimentaar volgen. Het misverstand betreft de rol van de cliënt inp visie van Creemers en Hoeben. 'Kennelijk""geert deze alleen in de rol van probleemaangever. Hij mag aangeven wat de inhoude'Jke aard van de problemen is, waarna de we^nschappelijke onderzoekers vervolgens opossingsstrategieën ontwikkelen via de prak^ikgerichte cyclus.' Het is waar dat er sprake is'geringe aandacht voor de theoretische enPraktische inboedel van de cliënt' bij Creemersmij. Opvallend is dat échter niet. Wij hielons immers bezig met de professionelepraktijk van de onderzoekers, In afwijking van"«leren die als probleem of doelstelling hebben het verwetenschappelijken van de praktijk, hebben wij ons beziggehouden met pogingen om onderzoek, met name praktijkgerichtonderzoek te verwetenschappelijken. Dat daarindertijd aanleiding voor was en dat er nogsteeds aanleiding voor is, is een, op zichzelftriest, gegeven.

  • De professionele verantwoordelijkheid van de onderzoeker

    S. Miedema

    Aangezien het deel over het professionele Perspectief van de onderzoeker zich mijns"iziens eerder laat lezen als de weten^"^hapstheoretische en methodologische achtergrond van waaruit zijn commentaar begrepen moet worden, zal ik in deze bijdrage danJ^ok van de andere kant beginnen. Ik zal eerst"^gaan op Hoebens gedachten over de professionele verantwoordelijkheid van de onderzoeker en van daaruit zijn twee punten van"kritiek becommentariëren. Dit is ten eerste het^erwijt dat ik ten onrechte aan Hoeben (en^reemers) geringe aandacht voor de theoretien praktische inboedel van de professio'^ele practicus, c.q. de leek toeschrijf. En ten'^eede zijn twijfel aan het nut van de in mijnArtikel ondernomen exercitie.

  • Herkomstmilieu en sekse van leerlingen in relatie tot leerkracht-verwachtingen; impliciete selectie in het basisonderwijs?

    P. JUNGBLUTH

    In een quasie xperimentele onderzoeksopzet is nagegaan in hoeverre leerkrachtverwachtingen verband houden met sociale achtergrondkenmerken van leerlingen. Leerkrachten uit detop van het basisonderwijs becommentarieerdenelk vijf fictieve leerlingen. Die leerlingen werdenbeschreven in termen van sekse, beroepsniveauvan de vader, 'emotioneel', 'burgerlijk' en 'intellectueel thuisklimaat'. De verwachtingen vanleerkrachten ten aanzien van het cognitiefintellectuele kunnen van die leerlingen, blijken vooral gerelateerd te zijn aan het gesuggereerde 'intellectuele thuisklimaat' en aan het 'beroepsniveau van de vader'. Dat verwachtingspatroonverschilt nauwelijks tussen onderscheiden categorieën leerkrachten. De vraag dringt zich opwelke gevolgen dit verwachtingspatroon heeftvoor het onderwijsaanbod aan de leerlingen.Dat geldt vooral voor de vernieuwingspogingenin het onderwijs. Niet zelden worden die praktisch ingevuld door een vorm van doeldifferentiatie per leerling die zich aan controle vanbuitenaf onttrekt.

  • Sociaal beleidsonderzoek tussen aanpassing en kritiek

    M. VALL

    In bovengenoemd artikel past de schrijver enkele ingrepen toe op twee door hem geciteerde teksten uit m.\]n Sociaal Beleidsonderzoek: EenProfessioneel Paradigma, 1980, Alphen a/dRijn, Samsom, die ingrijpende gevolgen hebben voor inhoud en conclusies. Aangezien ditbij hem tot interpretaties leidt die nagenoegtegenovergesteld zijn aan die welke in het boekstaan, is enig commentaar niet overbodig. Decitaten staan in twee voetnoten op blz. 124 vanhet artikel; de daarop gebaseerde conclusiesstaan op blz. 119.

  • Over methodologische nauwgezetheid, wetenschappelijke kwaliteit en methodologisch perfectionisme van beleidsgericht onderzoek

    J. SCHEERENS

    Voor wie bekend is met Van de Valls reacties op eerdere kritieken op 'Sociaal Beleidsonderzoek' zal de wijze waarop hij zijn opponenten neerzet als verdraaiers van zijn teksten niet meer verbazen (zie Van de Vall, 1980", 1981).Van de Vall categoriseert of etiketteert zijncritici als 'vertegenwoordigers van het normaleparadigma in de sociale wetenschappen', 'methodologen' of 'neopositivisten', die zich zozeer in hun identiteit bedreigd moeten voelendoor zijn 'professioneel paradigma' dat zij zelfsnaar ongeoorloofde methoden van kritiek grijpen. De kritiek wordt daarbij overigens als eenbevestiging van het bestaansrecht van het speciale paradigma van beleidsonderzoek opgevat, want 'Hoe hardnekkiger (het oude paradigma wordt) verdedigd, hoe duidelijker hetheeft gefaald!" (Koningsveld, 1979, p. 165 geciteerd door Van de VaU, 1980, p. 7). De hiermee geïmpliceerde immuniseringstrucs nemenechter de noodzaak niet weg om de beschuldigingen van ongeoorloofde kritiek nauwkeurigop hun merites te bezien. Ter zake dus.

  • Het ISATT-symposium Teacher Thinking: a newPerspective on persistingProblems in education

    A.R.J. Malkes

    Het 'Teacher thinking' perspectief op onder^jsleerprocessen is nog relatief weinig ge^■■"'kt binnen het onderzoek van onderwijzen,^anuit dit perspectief wordt er niet zozeer naargestreefd 'de' effectieve docent te beschrijven,■^aar tracht men de onderwijs en leerprocessen zoals ze zich voordoen, te verklaren. Menl'acht na te gaan hoe onderwijsgevenden met^e complexiteit van onderwijssituaties omgaan.Jj^e wijze waarop de complexe en ambigue onderwijssituatie wordt verwerkt in subjectieve|heorieën voor het eigen onderwijzend handeln. zou de reële onderwijsactiviteiten kunnen

  • The making and unmaking of an anthropological myth

    M.H. Ijzerdoorn van

    Onlangs echter publiceerde Freeman zijn reconstructie van Meads onderzoek, en de resultaten ervanzijn onthullend. Op grond van een gedegen historischen empirisch onderzoek komt Freeman tot de conclusie dat Margaret Mead een volkomen onjuistebeschrijving van het leven op Samoa geeft. Op basisvan gesprekken met informanten (vanaf de jarendertig met regelmaat gevoerd), inhoudsanalyses vanjuridisch en administratief archiefmateriaal, en vanobservaties ter plekke weet Freeman aannemelijk temaken dat de adolescentie beslist geen onbekommerde levensfase is. Juist op Samoa is (en was) geslachtsverkeer vóór het huwelijk één van de voornaamste taboes. De keerzijde van deze medaillegeweldpleging en verkrachting is daarentegeneen weliswaar verboden maar frequent optredendverschijnsel. Met name de meisjes zijn in de adolescentie daardoor onderhevig aan tal van conflicten,samenhangend met de verplichting als maagd hethuwelijksleven binnen te treden.